Het aantal honden en katten dat sterft bij medische experimenten is in een jaar tijd fors gestegen. Dat blijkt uit een onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. In 2016 stierven 41% van de honden en 12% van de katten aan de experimenten. In 2017 was dat bij de honden al de helft en een derde bij de katten.
De proeven lopen steeds vaker fataal af, maar er worden ook steeds meer dieren gebruikt. In 2016 werden er in Nederland 656 honden en 89 katten ingezet voor experimenten, in 2017 waren dat er veel meer: 909 honden en 200 katten.
Dat is opmerkelijk, want het Nederlands kabinet pleit al jaren voor minder dierproeven. Volgens de Nederlandse krant Algemeen Dagblad zal dat de komende jaren niet veranderen, want in 2017 en 2018 zijn voor bijna 5000 honden en 2000 katten langlopende proefdiervergunningen verkregen.
Proeven zijn “essentieel”
Het commerciële proefdiercentrum Charles River in Den Bosch is één van de grootste gebruikers van honden en katten. Zij laten in een verklaring weten dat ze “het aantal gebruikte dieren willen verminderen” maar dat de proeven “essentieel zijn van het ontdekken van nieuwe medicijnen en therapieën”. Daarnaast zijn de proeven vaak verplicht om nieuwe stoffen op de markt te brengen.
In 2011 was er al eens ophef over dierproeven met honden en katten. Een volledig verbod was in Europa toen niet haalbaar, maar er werd Nederland wel aangeraden het aantal proeven af te bouwen.
Het bericht Steeds meer dodelijke proeven op dieren in Nederland verscheen eerst op Metro.