Naar verluidt zouden er meer plantaardige wezens – bomen – moeten sterven dan dat veganisten die opeten moesten alle discussies tussen die laatste en omnivoren op papier worden afgedrukt. Onderzoek heeft aangetoond dat enkel drugsgebruikers het door anderen zwaarder te verduren krijgen dan zij die geen dierlijke producten willen consumeren. Maar van waar komt al die haat?
Van de man in blote bast die in juli 2019 op een veganistische markt in Londen zijn tanden in een rauwe eekhoorn zette tot de discussies met je keurige nonkel die weigert iets anders dan steak tartaar weigert te serveren op het kerstfeest: veganisten krijgen van alle kanten de wind van voren. Zij die dierenleed als voornaamste reden voor hun dieet aanduiden, zouden het minst populair zijn. De passionele haat voor veganisten lijkt daarbij weinig rationeel te zijn. Wat is er immers mis met de wens voor minder leed op de wereld?
Diepe vooroordelen
Anti-veganisten hebben hun argumenten meestal snel klaar. Wie veganistisch eet, wordt er vaak van beticht hypocriet te zijn – ‘planten hebben ook gevoelens’ en ‘avocado’s zijn ook slecht voor het milieu’. Zijn ze niet hypocriet, dan zijn ze wel overijverig of te star. Ook hun arrogantie zou omnivoren tegen de borst stuiten. Maar zijn dat echt de redenen waarom ze veganisten zo haten? Sommige psychologen geloven van niet. Volgens hen is de wrok voor vegans niet te vatten in de bewuste processen van ons brein, maar is het gestoeld op veel diepere psychologische vooroordelen. Hank Rothgerber, een sociaal psycholoog, vertelt aan BBC dat het volgens hem allemaal op één vraag neerkomt: waarom blijven we vlees eten? Rothgerber vraagt zich af waarom de vleesconsumptie in tijden waarin er steeds meer bewijs is voor het schadelijk effect van vlees toch niet significant daalt. “Dus waar ik naar kijk, is hoe mensen dat rationaliseren, en zich nog steeds een goed mens voelen”, aldus de psycholoog.
De vleesparadox
Er zijn gelukkig heel wat trucjes om onze geest te beschermen tegen realiteiten waar we niet goed mee om kunnen. ‘Cognitieve dissonantie’ komt voor wanneer we geconfronteerd worden met twee incompatibele visies in ons eigen hoofd en we besluiten naar één ervan te handelen. Gaan we eendjes voeren in het park en schuiven we ’s avonds onder tafel bij de Chinees voor een portie gelakt eend, moet ons brein heel wat mentale gymnastiek uitvoeren om daar geen schuldgevoel aan over te houden. De ‘vleesparadox’ – soms ook in sterkere termen uitgedrukt als ‘morele schizofrenie’ – brengt ons onbewust heel wat stress en irritatie op. Die stress en irritatie kunnen we oplossen door ons gedrag aan te passen, maar dat doen we niet. In plaats daarvan schuiven we de schuld snel af op iets of iemand anders.
Mythes
Rothgerber beweert dat we een aantal strategieën – ongeveer vijftien – hebben die ervoor zorgen dat we de vleesparadox en de bijhorende last kunnen omzeilen. Zo doen we bijvoorbeeld alsof er geen link is tussen dieren en vlees, liegen we onszelf voor dat we helemaal niet zoveel vlees eten, zijn we – geholpen door de vele afbeeldingen van vrolijke boerderijdieren waar we al van kindsbeen af mee geconfronteerd worden – gewillig onwetend over hoe het geproduceerd wordt en eten we alleen “menselijk en duurzaam” geproduceerd vlees. Helaas zijn dat exact het soort mythes die vegans constant ontkrachten en waarvoor ze het tegenbewijs onder onze neus schuiven.
“Mensen zien vlees eten niet als een ideologie”, zegt Rothgerber. De alomtegenwoordigheid van omnivoren en vlees eten zorgt ervoor dat we het gewoon als normaal beschouwen dat we ’s avonds een kipfilet in de pan gooien. Het is geen keuze, het is gewoon wat iedereen doet, zo lijkt het. Wanneer we dan plots geconfronteerd worden met een veganist die ons uit de categorie van het comfortabele “mainstream dieet” duwt en in de “vleeseter”-categorie plaatst, komt dat aan. Veganisten openen onze ogen en confronteren ons met onze cognitieve dissonantie. En dat maakt mensen boos.
Veganisten zijn slecht
Een populaire strategie die gebruikt worden om die cognitieve dissonantie op te lossen, is er jezelf op een rationele manier uit te praten. Decennia aan psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat mensen zichzelf toelaten om een bepaalde beslissing te nemen of conclusie te bereiken zolang ze er een rationele rechtvaardiging voor hebben. Een van die rationele rechtvaardigingen kan zijn dat vegans slecht zijn. Een studie van de Universiteit van Pennsylvania wees uit dat bijna de helft van de bevraagde personen veganisten slechte eigenschappen toewees. Een andere studie ging over vegetariërs en vroeg de respondenten om na te denken over hoe die vegetariërs hen op moreel vlak zouden beoordelen, alvorens ze de vegetariërs goede of slechte persoonlijke eigenschappen moesten toewijzen. Andere respondenten moesten hetzelfde doen, maar dan in omgekeerde volgorde. Wat bleek? Wie eerst nadacht over de mogelijke morele veroordeling van vegetariërs over hun vleesconsumptie, waren geneigd om hen sneller slechte eigenschappen toe te wijzen. Wie zich op moreel vlak aangevallen voelt, zit dus sneller op z’n paard. Dat is ook de reden waarom pro-veganisme advertenties snel het tegenovergestelde effect hebben dan waar ze op hopen.
Kortom: wanneer je volgende keer wordt uitgelachen door je familie omdat je enkel sla op je bord hebt liggen, onthoud dan dat zij waarschijnlijk diep vanbinnen veel innerlijke stress ervaren terwijl ze genieten van hun steak en daarna de hond gaan aaien. Voor een stressloos bestaan mag je wat over hebben.
Het bericht Waarom haten we veganisten zo hard? verscheen eerst op Metro.